Lang leve de bisschop? Weg met de koedief! | BBQ-verhaal

Bommen Berend, Bisschop van Münster, Duitse held, Nederlandse plunderaar.

Bommen Berend, Bisschop van Münster, Duitse held, Nederlandse plunderaar. Foto: Archief Albert Metselaar

Historicus Albert Metselaar duikt wekelijks voor de Hoogeveensche Courant in het verleden. Deze keer: Bommen Berend.

Kampvuurverhalen, ja, die uitdrukking kennen we wel. Maar kampvuren, buiten Scouting om zijn die zeldzaam. Nee, we doen het nu met de BBQ, en dan wordt net zoveel verteld. Deze zomer een mooie serie BBQ-verhalen. Om te lezen en gewoon op je eigen manier maar na te vertellen….. Dit keer de Waarheid achter Bommen Berend.


“Ik bin het hielemaole zat! Ik bin het hielemaole zat!” Dat hoorde ik een paar jaar achter elkaar, in de zomer door het huis klinken. Eerst dacht ik dat ik begon te hallucineren. Na overleg met de huisarts, en de constatering dat mijn echtgenote het ook hoorde, besloot ik de volgende keer te vragen: “Wat ben je dan zat?” Tot mijn verbazing verscheen er een nevelige gloed in de woonkamer, langzamerhand materialiserend tot een in 17e eeuwse kledij gestoken bebaarde man. Zijn relaas lijkt me helder genoeg om te delen.


“Als jongen van om en nabij de twaalf jaren oud, sjokte ik in het voorjaar van 1672 voor het eerst het veld in, blazend op een hoorn van een geslachte os. De os was geslacht door de boer waar ik voor werkte. De hoorn had ik samen met mijn vader klaar gemaakt om op te kunnen blazen. Vader kerfde zijn merk in de hoorn, ik maakte daar een flinke kras bij, en maakte zo van zijn merk voor het eerst mijn eigen handmerk. De hoornbeesten van de boer volgden mij in het veld, als ware ik de leider van de kudde. Geen koe die ook maar één keer leek te merken dat deze toeterende jonge ‘stier’ toch niet helemaal op de andere hoornbeesten leek, en – al was het een man in wording – niets had van de stieren die ze gewoon waren.


Zo bracht ik dagenlang, wekenlang, in het veld door, waarbij de hoornbeesten zich rond aten van het jonge groen. Scheiten moesten ze thuis doen. Ging allemaal erreg mooi, en ik had een luizenlevendje. Tot de komst van de troepen van de bisschop van Münster. ‘Bommenberend’, noemen ze hem. Ze gebruiken het bijna als een heldennaam. De Grote Berend van Galen, de Held van Europa, de man van de Bommen! Alsof je trots op hem zou kunnen zijn. Voor mij is het gewoon een koedief. Een scheitert, die anderen de dood in joeg, zoals gebruikelijk bij veldheren.


Ja, die steden Groningen en Leeuwarden, die hebben het goed voor elkaar gekregen, voor zichzelf. Ga Coevorden mooi wat geld geven, betaal een dikke kudde soldaten, en de mannen laten zich daar afslachten voor Groningen en Leeuwarden, als welke bisschop dan ook vanuit het oosten aanvalt. Put de troepen van de vijand uit op Drentse bodem en de Groningers en de Friezen blijven mooi gevrijwaard van plundering. Vraag gewoon eens aan de Drentse boeren wat ze ervan vinden. Je akkers doorlopen door al dat paarden volk. Er blijft gewoon niks over, van dat veld. Als je al hebt weten te oogsten, wordt die in beslag genomen, want de troepen van Berend de Koedief vreten nog harder dan hun paarden. En je bent je koeien kwijt. Alles wat ze van het veld kunnen roven, vreten ze op. Daar sta jij dan, gewone Drent. En de Staatse troepen, nou, die zijn al niet veel beter. Ze staken overal de molens in brand. Ze vernielden de Hoogeveense Vaart, alle sluizen naar de Filistijnen. Als boer moet je je afvragen of het wat uitmaakt wie de baas is, het is toch altijd: belasting betalen en boerderij kapot.


En dan waren ze nog niet tevreden, die BombenBerendseBendeleden. Hoogeveen kreeg te horen dat ze flink wat geld moesten betalen, anders werden ze platgebrand. Hoe dat precies is gegaan met dat geld, dat is niet helemaal helder. Helder, vurig en rokerig is wel het gebied van de turfgraverijen geworden. Wat ze niet konden gebruiken, dat volk van de bisschop, dat staken ze in brand. Hele velden met gedroogde turf, allemaal in de fik, nog nooit zo’n inferno gezien in Drenthe!


Waar mest voordien al verloren dreigde te gaan, hield ik het nauwlettend in de gaten dat de zon en de wind hun werk hadden gedaan, zodat ik de droge mest enige dagen later mee naar huis kon nemen. Ik hielp ook met melken, en leerde van een oudere koeherder hoe ik verwondingen kon behandelen. Ik leerde mosterdverbanden opleggen, teken verwijderen, en hoe ik een kalf ter wereld moest helpen komen. Zo deed ik vaak veel, maar nog veel vaker niets, behalve met de hoornbeesten door het veld sjouwen. Ik had in die dagen veel tijd om na te denken. Ik dacht en dacht, stelde mijzelf en God vele vragen, en ging al denkend op zoek naar antwoorden. Zo ook de 5de juli van het jaar 1672.


De 5de juli 1672 moest ik de koeien gewoon laten vreten, alsof er geen troepen in Meppel lagen, alsof ze al niet aasden op Coevorden, dat de 12e gevallen is. En alsof er geen gevaar was om van het leven beroofd te worden, zoals anderen ook al overkomen was. Ik liep in het veld, niet ver van de boerderij, op een mooi sappig stukje markegrond. De hoornbeesten deden zich tegoed. Ik durfde haast niet te blazen, maar dat hoefde ook niet. Het was alsof de beesten aanvoelden dat er iets niet goed was, en de stilte ons zou kunnen redden. Ze volgden me op mijn wenken, in plaats van op mijn hoornblazen. Alleen de oude bok bleef leven maken en zijn gemekker heeft ons uiteindelijk verraden, toen een kleine eenheid Münsterse ruiterij voor verkenningen door het veld trok.


Als altijd uitgehongerd en uit op verbetering, vielen de koeien van mijn boer hen in de schoot als gebraden duiven in de mond van een hongerige Paap. Eigenlijk moesten ze nog verder, maar dit vleesvoorraadje lieten ze niet lopen. Een viertal ruiters trok alsnog verder oostwaarts. De anderen dreven mij en het hoornvee naar Meppel. Een paar dagen later werd ik weer de andere kant opgestuurd. Ik moest voor hen aan het werk in Coevorden. Ik kon nog zwaaien, toen ik bij Ten Arlo een bekende zag, zodat ik ervan overtuigd was dat mijn ouders te weten zouden komen wat mij overkomen was. Dit is mij mijn hele verdere leven tot troost geweest. Maar het was een schale troost. Mijn ouders wisten dat ik ontvoerd was, doch zouden er nooit achter komen wat er van mij geworden was, wat ik ook probeerde om hen te bereiken. En ik was niet alleen. Meerdere Drenten zijn als slaaf ingezet.


In Coevorden sliep ik in de Gereformeerde (= nu de Hervormde) kerk van de stad. Een paar jaar later was ik er weer. Een heel leven van bloed, zweed en tranen achter me. Te jong volwassen geworden. Slaaf van de bisschop. Coevorden werd aangevallen door de troepen van de Staatsen. Ze waren de gracht al over, toen ik samen met Johan Klasen een kans zag om weg te komen. Iedereen vluchtte alle kanten op, Johan en ik pakten een sjerp en een hoed van een gesneuvelde soldaat van de Staatsen en kropen weg in de molen van het kasteel. We vierden de bevrijding mee, geen mens die doorhad dat we bij de bezetters hoorden! En toen naar huis. Eindelijk vrij. Nee, kom bij mij niet aan met die BommenBerend. Ik pis op zijn graf!”

Bij die woorden vervaagde het beeld weer. Ik heb hem nooit weer gezien.