Houten pramen | Scheepsjournaal Drentse Praam

De marktpraam.

De marktpraam. Fotocollectie Albert Wolting

Jan Jans Hartman werd geboren op 2 juni 1782 in Hoogeveen, hij was schipper. Zijn zoon Arend Hartman (1818-1882) was ook schipper. Hoogstwaarschijnlijk voeren deze schippers met een marktpraam. Deze schepen waren niet geschikt om over de Zuiderzee te varen. Ze brachten de turf vanuit Hoogeveen naar de turfmarkt in Zwartsluis. Daar werd het verkocht en overgeslagen in grotere schepen die de turf naar het westen van het land brachten.

Roelof Hartman (1863-1920), zoon van Arend, had een Hoogeveense praam. Deze schepen waren ca. 125 ton en zeewaardig. Op deze schepen woonde het gezin aan boord. Roelof voer veel met turf naar het westen van het land. Dat betekende iedere reis de Zuiderzee oversteken. In de roeiboot nam Roelof afvalturf mee. Dat verruilde hij voor paling met Urkers die hij op de Zuiderzee tegen kwam. De paling werd aan boord dan gerookt in de schoorsteen.

Zuiderzee

De oversteek over de Zuiderzee was altijd weersafhankelijk. Als ze in Zwartsluis waren was het altijd de vraag hoe is de wind? Waar komt die vandaan en hoe hard waait het? Varen we verder of wachten we beter weer af? Ooit lagen ze een week lang verwaaid in Schokkerhaven.

De vrouw van Roelof, vrouw Annigje Otten, zag altijd op tegen de tocht over de Zuiderzee. Lagen ze nog ergens in een wijk achter Hoogeveen te laden dan was ze al gespannen. Daardoor is ze vrij jong met de kinderen aan de wal gegaan. Ze hadden een groot gezin, acht kinderen, zes zonen en twee dochters. Op één dochter na zijn deze kinderen allemaal gaan varen. De jongste, Jan, werd geboren op 8 augustus 1906.

IJzeren schepen

Vanaf 1890 werden er ijzeren schepen gebouwd voor de binnenvaart. Deze schepen waren sterker dan houten schepen. Houten schepen gingen maar twintig jaar mee. Bovendien was een houten praam nooit waterdicht, een ijzeren schip wel. Die verandering maakte Roelof Hartman mee. Veel schippers lieten een ijzeren en later een stalen schip bouwen. In Hoogeveen waren twee werven die stalen schepen bouwden: Rijnvis en Eikelboom, later Scholten.

In Dedemsvaart waren drie werven actief. Bij scheepswerf Mol liet Roelof in 1917 een klipperaak bouwen. Het schip was 120 ton en had een lengte van 24,68 m. Het was een zeilschip met de naam Eben-Haëzer. Dat betekende ‘Steen der hulp” of ‘Tot hier toe heeft de Heere ons geholpen’. Deze naam is ontleend aan een geschiedenis uit de Bijbel. Lang heeft hij er niet mee gevaren, in 1920 overleed hij. Zijn zoons voeren toen met het schip. Er werd veel met turfmolm op België en Frankrijk gevaren.

In Twist net over de grens bij Klazienaveen werd dit geladen. Ze zetten een zijschroef op het schip. Een Deutzmotor op het voordek met een schroefas die naast het schip in het water voor de voortstuwing zorgde. Een goudmijn vonden ze dat. Niet meer windafhankelijk te zijn. Uiteindelijk werd Jan Hartman (1906) de jongste zoon van Roelof schipper