Grootschalige vernielingen en een brandbrief (1673, 1674) | Historie
1672, het rampjaar. Wat een tijd. Wat een crisis. Hoogeveen maakte een periode van grote ellende door. Vandaag gaan we in op de brand, de brandbrief en de vernielingen van de vaart. En vergeet dan maar even dat het na de bevrijding van Coevorden, eind december 1672, allemaal wel meeviel. Toen begon het voor ons pas. We waren een soort wisselgebied. Niemand verdedigde ons, iedereen verpletterde ons.

Hier, in De Weide, lag het sloutersverlaat, dat eveneens werd vernield. Foto Albert Metselaar
Op last van Rabenhaupt – onze grote verdediger - zocht in 1673 een militie uit Groningen zijn weg door Zuid-West Drenthe en verbrandde de molens van Diever (3), Dwingeloo (3), Havelte, Uffelte, Dickninge, Zuidwolde, Koekange, Pesse, Echten, Ruinerwold, De molen van Ruinen werd omvergesmeten en verpletterd, net als die van Wijster. Ze verbrandden ook de brug op Wijkerbroek over de Hoogeveensche Vaart en lieten vier verlaten bij Hoogeveen in stukken slaan. We weten het doordat de molens, verlaten en panden later allemaal gedeclareerd werden. De Zuidwoldigers declareerden: “Nog in ’t jaar 1673 is onze molen op Zuidwolde verbrand door order van de heer luitenant generaal Rabenhaupt, dewelk ten minste waarde was d’ sa va f 1400,-,-.” Het in brand steken kon de militie zelf wel, maar bij het vernielen van bijvoorbeeld de verlaten hadden ze assistentie. We lezen op de afrekening van arbeid van Hoogeveners: “In ’t jaar 1673 met 200 man neffens 12 compagnieën uit Groningen de 1e 4 verlaten in stukken geslagen, om de vijand te incommoderen f 200,-,-.” Het werd dus grondig gedaan, dat vernielen. Door onze eigen troepen. Het was de strategie van de verschroeide aarde. Men liet de molen van Hoogeveen staan. Waarschijnlijk om voedsel te kunnen houden voor de eigen troepen.