De familie Winkel | Scheepsjournaal Drentse Praam

De tjalk Johanna van de familie Winkel. Foto Albert Wolting
In 1923 werd er een HaEs gloeikopmotor ingebouwd van 35 pk. De zoon van Roelof, Fredrik Winkel (1904-1988), nam het schip van zijn vader over. Senior had een huis op ’t Sloot 77 in Hoogeveen even voorbij de Korte Wijk, nu Kortewijkstraat. Fredrik trouwde in 1928 met Femmie Visscher uit Zwartsluis. Ze kregen drie kinderen. Helaas overleed Femmie in 1936 op 31-jarige leeftijd. Fredrik hertrouwde met Marie Boertien uit Elim. Ook zij kregen drie kinderen waaronder een tweeling. Frans (1930) is een zoon uit het eerste huwelijk. De inmiddels 92-jarige schipperszoon weet zich nog veel te herinneren van de jaren dat hij aan boord was.
Schippersschool
Voor schipperskinderen bestond een leerplicht vanaf 8 jaar. De oudste kinderen van Fredrik Winkel gingen daarvoor in de kost bij particulieren. Dat kostte fl. 2,50 per kind per week. Een zware financiële belasting voor die tijd. Frans ging toen hij 8 jaar oud was aan de wal in Zwartsluis bij een oom en tante. De oom was mastenmaker. Eén zus was in Asperen en de ander in Nunspeet aan de wal. Alleen in de vakanties kwamen ze aan boord. Frans ging naar de schippersschool. Daar werden per dag meer lessen gegeven dan op een gewone lagere school. Men had drie lesperiodes per dag. ‘s Morgens van 8.30-12.00, ’s middags van 13.30-16.00 en van 16.30-18.00 uur. Op 11-jarige leeftijd had je dan de hele lagere school doorlopen.
Schippersknecht
Toen Frans de schippersschool had afgerond kwam hij bij zijn vader aan boord. Op 12-jarige leeftijd nam hij de plaats in van de knecht. Het was oorlog, gasolie voor de motor werd nog wel verstrekt maar onvoldoende. In noodgevallen en als het niet anders kon werd de motor gebruikt. Frans beschrijft: Er werden regelmatig aardappelen geladen in Witteveen voor Amsterdam. Door de brandstofschaarste was zeilen met het lege schip favoriet. Vanaf de Oranjesluizen ging het op de zeilen. Eerst naar eiland Pampus om te overnachten. Dan de volgende morgen vroeg, het IJsselmeer over. Bij Schokkerhaven naar binnen via het Zwartemeer naar Zwartsluis. Dan door naar Meppel. Dan was het ‘grote’ water voorbij en ging het via de Hoogeveensche Vaart naar Nieuweroord. De Middenraai werd opgevaren en via de Boksloot kwamen we weer in Witteveen voor een nieuwe lading aardappelen.
Door Meppel bomen was nog wel te doen. Je liep door het gangboord naar achteren te duwen met de vaarboom tegen je schouder. Als je pech had was je schouder ’s avonds pimpelpaars van het duwen. Na Meppel moest het mee zitten, waar kwam de wind vandaan, hoe liep het rak? Soms ging het met behulp van het zeil en de fok. Als het tegen zat zei mijn vader: “Frans de wal op, trekken”. Ik was de jager maar zonder paard! Als de vaart er één keer in zat ging het wel en werd er bijgeboomd. Ging het helemaal niet dan vielen we terug op de motor. Van ‘s ochtends 4 uur tot ’s avonds 10.00 uur in touw, het was allemaal heel gewoon.