Armoe en miserie: Nood in de venen in 1672 | Historie

Bommen Berend van Galen, bezetter van Oost Nederland. Foto Albert Metselaar

Het land redeloos, reddeloos en radeloos. 1672, het rampjaar, 350 jaar geleden, wat betekende dat voor Hoogeveen? Na het ontzet van Groningen (28 augustus) en nadat delen van het platteland rondom Groningen weer door Staatse troepen waren bezet, werd het mogelijk om vanuit Hoogeveen de Leidse heren van de toestand in het veen op de hoogte te brengen.

De veenmeester van de Hollandse Compagnie schreef een indringende brief, die besproken werd in de vergadering van de participanten van 23 oktober 1672. We lezen in de notulen van die dag: Wij ondergeschreven participanten van ‘t Hoge Echtens Veen hebben gehoord (…) de armoede en miserie daar in de meiers en andere arbeiders zijn vervallen door de tegenwoordige oorlog, en omdat ze niet ten volle hebben ontvangen hun arbeidsloon, het geen zij lieden hebben verdiend in het graven, turven en hopen van de turf en verdere arbeid gedaan in deze lopende jare, het geen veroorzaakt is door het afsterven van onze rentmeester Samuel Seijtz en vermits dezelfs weduwe in deze perplexe constitutie des tijds niet heeft kunnen invorderen de ommeslagen die verscheidenen van onze medeparticipanten alsnog ten achter zijn, ook niet de uitstaande boekschulden en restanten die de kopers van onze turf alsnog schuldig zijn. Waardoor dezelfs weduwe de voorzegde verdiende arbeidslonen niet heeft kunnen betalen, (….) ja ook tot nog toe niet heeft kunnen voldoen de sloten van de respectieve rekeningen, zo van de Algemene Compagnie alsmede van onze Hollandse Compagnie, en van ieders participanten rekeningen.

Turfpramen

Hoezeer de compagnieën geschaad werden door deze oorlog, blijkt ook uit het aantal turfpramen dat van het Hooge Veen afvoer. In 1671 waren dat er 3380, in het eerste oorlogsjaar 1672 maar 1053, minder dan een derde, en in 1673 zelfs geen een. In 1673 lag al het werk in het veen stil. Als er in de notulen van oktober 1673 sprake is van niet uitbetaalde lonen, dan heeft dat betrekking op het graafseizoen 1672, het eerste oorlogsjaar. De turfgravers van het Hooge Veen hadden in 1672 wel gewerkt, hun inkopen gedaan bij de plaatselijke winkeliers op voorwaarde dat ze zouden betalen als ze na het seizoen uitbetaald werden, en konden vervolgens geen loon krijgen. Er werd oktober 1672, toen de brief van de veenmeesters door de Hollandse Compagnie besproken werd, diepe armoe geleden. De 23ste oktober 1672 besloten de Hollandse heren dan ook dat er ingegrepen moest worden: “.....voorts reflexe nemende op de voor verhaalde armoede en miserie van onze meiers en verdere arbeiders, die wij haar verdiende arbeidsloon met geen goed gemoed langer kunnen, ook niet willen onthouden, hebben geresolveerd een omslag van honderdzeventig gulden per kavel, dat is op iedere honderd morgen, tot betaling van de voorzegde arbeidslonen (….) volgens rekening en liquidatie bij ons dienaangaande te formeren....”

Kortom, voor iedere honderd morgen veen en ondergrond zouden de eigenaren 170 gulden in een pot moeten stoppen, bedoeld om de meiers en andere arbeiders van inkomsten te voorzien. Een derde van dat geld moest binnen 14 dagen worden betaald. De eigenaren van de venen mochten daar niets van afhouden, ook al moesten ze zelf nog geld hebben van de Compagnie. De andere termijnen mochten ze wel de nog te ontvangen gelden van af halen. In dat geval zou de Hollandse Compagnie natuurlijk zelf het resterende bedrag uit algemene middelen in de arbeiderspot moeten stoppen. Er zou dan ook een hulpfonds gevormd worden van 170 gulden keer 23 (aantal kavels van honderd morgen) is 3910 gulden. De nood van de veenarbeiders op het Hooge Veen zou ten einde zijn, zouden we kunnen denken. Als er tenminste wat terecht gekomen zou zijn van dit plan. Door de oorlogsomstandigheden kon er niets worden gedaan. Er werd geleden op het Hoogeveen, met een volle pot met geld in Leiden…….. Overigens was leed en nood geen algemeen beeld in de venen. Arbeiders verdienden goed, voor hun tijd. De woonomstandigheden waren goed, voor hun tijd. Seizoenarbeiders, die verbleven enige weken in hutten. Maar we gaan onze woonstandaard toch ook niet laten aflezen aan de caravans waarin we in de zomer ergens overnachten? De grootste ramp moest nog komen, de brandbrief…..

Financiële chaos

Daar komt nog bij dat de financiële chaos binnen de Hollandse Compagnie op dat moment zeer groot was. In het voorgaande is sprake van de niet uitbetaalde lonen over 1672, dus alle gelden die er ooit ter beschikking hadden gestaan van de rentmeester waren op. In de notulen van 23 oktober 1672 vinden we tevens een opsomming van nog bij de Hollandse Compagnie uitstaande schulden. Op 24 juni 1671 was de boekhouding van de Hollandse Compagnie afgesloten. Toentertijd werd geconstateerd dat er een tegoed was van f 3818,17,0. Diezelfde dag bleek de boekhouding van de Algemene Compagnie van de 5000 voor rekening van de Hollandse participanten nog een tegoed te hebben uitstaan van f 3106,06,13. Cornelis Sinapius en wijlen ds.Johannes Korbach (deze was in de loop van 1672 overleden) hadden tijdens hun bezoek aan het veen in februari 1672 geconstateerd dat er in de boekhouding van de rentmeester aan boekschulden van verkochte en nog niet betaalde turf nog een bedrag open stond van f 10.760,16,04. Alles bij elkaar was dit goed voor een bedrag van f 17.686,0,1. Dit totale bedrag werd beschouwd als een schuld van rentmeester Samuel Seitz en diens weduwe aan de Hollandse Compagnie.

Er heeft zich in het oorlogsjaar 1672 en de periode daaraan vooraf op het Hooge Veen een financieel drama afgespeeld. De zaken gingen blijkbaar slecht in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Zo slecht dat velen wel turf kochten, maar niet betaalden. Al het geld dat er was, inclusief dat wat er 24 juni 1671 volgens de boekhoudingen in kas was, was inmiddels op. Dit alles zou nu verhaald moeten worden op de weduwe van de rentmeester. Dezelfde weduwe die ook doorlopend ‘nee’ moest verkopen aan de vele arbeiders, die nog steeds hun lonen niet uitbetaald hadden gekregen. Als rentmeester en als weduwe van de rentmeester waren Samuel Seitz en zijn vrouw hoofdelijk verantwoordelijk voor alles wat er financieel mis ging, zolang ze in functie waren. De weduwe van Samuel Seitz heeft haar schulden waarschijnlijk nooit kunnen voldoen. Er zal sprake zijn geweest van overmacht, door de oorlog. De participanten van de Hollandse Compagnie hadden daar echter geen boodschap aan. Als rentmeester zorgde je voor het geld, alle tegenslagen waren jouw probleem. Zo zouden we om kunnen gaan met financiële organisaties in onze tijd. Bankier probleem met de bank? Inleveren de villa.

Nieuws

menu